Jatten en sprokkelen

“Liet er eentje zo'n brood vallen, dan kropen wij vliegensvlug onder de wagen door en pakten het brood weg”
“De voedselvoorziening liet het bijna geheel afweten. Het brood dat we nog op de bon konden kopen was heel weinig per persoon en was bovendien niet te eten vanwege alle meegebakken rommel, zoals kaf van het koren en vooral muizenkeutels. Maar we hadden nog een beetje geluk, want 30 meter van ons huis vandaan, tegenover de straathoek van de Zonnebloemstraat was een door de Duitsers gevorderde bakkerij die heerlijk Duits zuurdesembrood bakte voor de militairen.
Als wij met een stel kinderen uit de buurt bij die bakkers appels brachten, dan kregen we een lekkere appelbol. Aan het eind van de middag gingen die bakkers achterin de bakkerij taarten bakken en dan schoven wij aan de voorkant van het magazijn een raam omhoog. De kleinste kroop er dan doorheen naar binnen, griste de broden van de rekken en gooide die ons door het raam toe!
Ook werd daar brood van andere bakkerijen opgeslagen. Die broden werden door een keten van burgermannen van de vrachtwagen naar binnen gebracht. Liet er eentje zo'n brood vallen, dan kropen wij vliegensvlug onder de wagen door en pakten het brood weg. De toeziende soldaten grepen alleen in als het te erg werd. Dan stapte er een met een karwats naar ons toe, haalde uit en sloeg altijd met een klap tegen het hout van de vrachtwagen. Dan wachtten we een poosje voordat we weer een nieuwe poging waagden.”
“De Duitsers zagen het wel, maar zeiden er nooit wat van”
“Bij de bakkerij stonden regelmatig wagens met briketten, die door de Duitsers gelost werden. De brokstukken gapten wij kinderen mee en namen die me naar huis voor de kachel. De Duitsers zagen het wel, maar zeiden er nooit wat van, totdat we hen kennelijk in de weg zaten, dan grepen ze in. We moesten voor straf op een middag helpen met het lossen van die briketten en die met een kruiwagen naar een kelder onder de bakkerij brengen.
We waren met ons tienen en vonden het geen echte straf want we hadden veel lol. Eenmaal klaar met de klus werden we de bakkerij ingestuurd en daar stonden tafels klaar met voor ieder twee sneden brood met dikke plakken kaas, althans, dat dachten wij. Het bleek een dikke laag roomboter te zijn! Boter was in die tijd niet meer te koop en deze 'straf' hadden we dan ook niet verwacht! Na afloop moesten we allemaal thuis een emmer halen en die werd door de Duitsers tot bovenaan gevuld met briketten en daar bovenop de kolenstof.”
“Ze lieten het brood liever beschimmelen ...”
“Later in de winter werd de bakkerijbezetting vervangen door soldaten van de Nederlandse Waffen-SS. Dat waren schoften die de hongerende en bedelende mensen die uit de grote steden kwamen, weg stuurden.
Ze lieten het brood liever beschimmelen ...
Bij ons thuis was er ook bijna niets te eten. Mijn moeder zag zich genoodzaakt om de boer op te gaan en was dan soms de hele dag onderweg. Tegen het eind van de dag kwam ze doodmoe thuis met wat spek of een paar kilo aardappelen. Het was tijdens deze winter dat de kerk aan hongerlijdende jonge kinderen voedsel in de kerk uitdeelde. Dit voedsel werd verzorgd door diverse boeren en mensen die het beter hadden. Ook Riek en ik gingen daar naartoe. Het eten was meestal stamppot of pap waarvan de kwaliteit als gevolg van de schaarste ook steeds minder werd, maar het was buikvulling en dat telde!
Mijn vader had tabaksplanten geteeld en na het drogen sneed hij het tot shag. De Duitsers hoorden dat hij een snijmachine had en kwamen met een flinke zak met kwaliteitstabak aanzetten en vroegen hem of hij dat kon snijden. Dat was natuurlijk een kolfje naar zijn hand en een paar dagen later kregen ze hun gesneden shag terug, maar wel gemengd met een flinke hoeveelheid slechte eigen teelt!”

“Er is in die periode zelfs een jongeman bij het stelen van een boom doodgeschoten”
“Om het huis een beetje warm te houden, waren we naar de voorkamer verhuisd. Deze was kleiner en gemakkelijker te verwarmen. De Duitsers die bij onze buren ingekwartierd waren, hadden onze kolenhaard geleend die voor ons toch te duur in gebruik was en in ruil daarvoor konden we om de dag een brood bij de Duitsers ophalen. Die afspraak kwamen ze ook netjes na.
Voor de verwarming hadden wij een Salamander potkacheltje. Als de temperatuur dragelijk was en er moest eten gekookt worden, dan hadden we daarvoor een lilliputter. Dat was een soort blikken kacheltje dat op de Salamander geplaatst kon worden en met hele kleine houtjes gestookt werd. Hout was echter schaars.
Mijn vader ging 's morgens heel vroeg gezamenlijk met de buurman over het ijs het Beusichemse veld in om stiekem een boom om te zagen. Samen trokken ze die boomstam op een slee naar huis. Bij ons achter werd hij in moten gezaagd en gekloofd zodat we weer stookhout hadden. Het was gevaarlijk werk want zo vroeg in de morgen, het was altijd rond een uur of vier, mocht je nog niet buiten zijn en al helemaal geen boom omhakken! Er is in die periode zelfs een jongeman bij het stelen van een boom doodgeschoten.”

“Bij iedereen heerste een onderdrukte angst. Dat kon je merken aan het kerkbezoek. Iedere zondag zat de kerk vol en ook mijn moeder ging met een vriendin regelmatig naar de kerk. Zo gebeurde het dat Riek en ik met ons negende en tiende jaar gedoopt werden.”
